De kleine kunstinstellig als succesvol initiatief

Debbie Broekers
Anthony Huberman by Stroom Den Haag

Met het drie maanden durende programma Expanded Performance laat Stroom nieuwe horizonten van het begrip ‘performance’ zien. Een term die vooral benut wordt om een discipline te duiden, blijkt meerdere interpretaties te kennen. Anthony Huberman – directeur van The Artist’s Institute, New York – sprak op 11 oktober jongstleden een variant uit van zijn tekst Take Care en relateerde het begrip niet aan vorm, maar aan handeling. Performance als (institutioneel) gedrag. Het is immers niet alleen wat iemand doet, dat van belang is, maar ook de manier waarop iemand iets doet.    

In Take Care verwijst Huberman naar Fischli & Weiss’ bekende werk How To Work Better dat bestaat uit een door de kunstenaars opgestelde lijst met daarop tien manieren om beter te werken. Goed gedrag is niet alleen van belang voor curatoren en kunstenaars, maar ook voor kunstinstituten. Waar grotere instituten als Tate Modern en MoMA de kapitalistische pijlers van succes volgen – grootsheid, bekendheid, veel geld en invloed – bepleit Huberman een alternatief. Hoe zou het zijn om buiten het kapitalistische systeem van groot, groter, grootst te opereren? Wat zou er gebeuren als succes niet afgemeten zou worden aan bezoekersaantallen, inkomsten en faam, maar aan iets anders? Kun je als instituut, kortom, wel succesvol zijn buiten de kapitalistische logica?    

Het is van belang om te benadrukken dat Huberman zich niet uitspreekt tegen de grotere instituten en de wijze waarop ze opereren. Hij geeft aan dat het MoMA en de invloed die dit museum heeft – veel geld, veel middelen en een groot bereik – zelfs hoognodig zijn. Deze instituten maken het immers mogelijk om grote retrospectieven te realiseren. Ze laten een grote groep mensen kennismaken met een kunstenaarsoeuvre. Door hun dominante positie bepalen deze instituten echter in grote mate wat er getoond wordt en waar over wordt gesproken. Daarnaast gedragen ze zich als volleerde businesses en vormen ze qua gedrag geen uitzondering op de rest van de bedrijfswereld.    

In contrast hiermee propageert Huberman het idee dat de kleine kunstinstellingen (waar ook Stroom zichzelf toe rekent) zich juist maladjusted dienen te gedragen, onaangepast aan de context waarin ze zich bevinden. Zo kunnen ze tegen de kapitalistische logica ingaan door te kiezen voor andere opties: om klein te blijven in plaats van te groeien of om minder zichtbaar te zijn in plaats van internationaal bekend. Men kan denken aan de praktijk van instituten als The Artist’s Institute in New York, Castillo/Coralles in Parijs of Pro Choice in Wenen. Deze instituten nemen risico’s: niet alleen met wat ze tonen, maar ook met de wijze waarop ze opereren.    

Als Nederlands voorbeeld neemt Huberman BAK, Basis voor Actuele Kunst in Utrecht. BAK is tegendraads. Het kiest ervoor om langere tijd, zelfs meerdere jaren, aan één thema te werken. Een aanpak die ingaat tegen de kapitalistische logica van next, next, next. Daarnaast opereert BAK op kleine schaal en stelt het zich redelijk onzichtbaar op in de stad. Wil je naar BAK, dan moet je er naar op zoek zijn, je komt het niet zomaar tegen en je wordt ook niet naar binnen gelokt door een gelikte PR-afdeling. Dit gedrag heeft als resultaat dat BAK een klein publiek heeft, wat wellicht door de huidige Nederlandse politiek – met Halbe Zijlstra voorop – als onsuccesvol kan worden beschouwd. Dit publiek is echter wel betrokken, het wordt gevormd door mensen die er willen zijn en die het programma intensief volgen.

Hubermans tekst (en lezing) Take Care vormt een belangrijke inspiratiebron voor het huidige programma van Stroom. De curatoren van Expanded Performance presenteren geen kant en klare tentoonstelling, klaar voor consumptie. Ze gaan in tegen de gangbare manier van tentoonstellen. Dit doen ze onder andere door niet zes (zo’n beetje de standaard duur voor tentoonstellingen van dit bescheiden formaat), maar twaalf weken de tijd te nemen voor hun programma. Daarnaast presenteren ze geen eindproduct, maar blijft de tentoonstelling voor de duur van het project letterlijk en figuurlijk in beweging. Er zijn kunstwerken die met de tijd mee evolueren (Adrien Tirtiaux, Thomas Heyer & Jacob Kunst) en er is zelfs een werk dat van week tot week verandert (Vlatka Horvat). Ook zal de tentoonstellingsgids pas gedurende het project zijn definitieve vorm aannemen.    

Wanneer opzettelijk afgeweken wordt van de gangbare paden van succes, dan krijgt het anderszijn van een betreffende instituut een politieke functie. Het toont ons zicht op een andere werkethiek, een mogelijk andere werkelijkheid. Nu de infrastructuur voor kunstinstellingen zwaar onder druk is komen te staan en men gedwongen wordt zich te voegen naar de bedrijfslogica, is het meer dan ooit belangrijk om alternatieven te bieden. Dit geeft Expanded Performance urgentie. Hoewel ik Hubermans opvattingen omtrent de kleine kunstinstelling alleen maar kan bejubelen, zal aan de hand van het toekomstige programma van Stroom moeten blijken hoe deze aanpak in de praktijk werkt. Voor nu ben ik verheugd dat Stroom het risico neemt!