Demystificatie van het romantisch kunstenaarschap

Luuk Ottenhof
Thomas Raat, COMPUTERS AND THE HUMAN MIND (2012)

Op een zonnige dag in augustus ontmoet ik Thomas Raat (1979) op een terrasje aan de rand van het Sarphatipark in Amsterdam. Als ik hem bij wijze van introductie vraag waar hij op dit moment mee bezig is, verschijnt er eerst een glimlach op zijn gezicht, dan volgt een waslijst van projecten. Voor een van zijn projecten drukt hij patronen van tafelkleden op papier. “Maar dat is niet zo sexy”, voegt hij er aan toe.

In ons gesprek lijkt het een van zijn stokpaardjes te zijn: de kunst en de kunstenaar niet mooier maken dan dat ze zijn. “Ik voel me bevoorrecht omdat ik kan doen en maken wat ik zelf graag wil zien.” Tegenover mij zit een hardwerkende kunstenaar die de totstandkoming van zijn werken op bevlogen wijze uiteenzet. Tegelijkertijd is
hij wars van romantiek of ijdeltuiterij. Zijn voorlaatste project An Inquiry into Meaning and Truth and More (2012), evenals zijn laatste solotentoonstelling Self and Others (2013) in P/////AKT, is gerealiseerd na zorgvuldig onderzoek en denkwerk en toont de aard van zijn kunstenaarschap. Als hij enthousiast vertelt over het concept achter Self and Others onderbreekt hij zichzelf om met een bezorgde blik te vragen of ik zijn uitleg nog wel begrijp.

An Inquiry Into Meaning and Truth and More en Self and Others kwamen tot stand na Raats omvangrijke onderzoek naar de oorsprong, doelstelling en receptie van de abstracte en quasi-abstracte vormen die de omslagen van paperbacks sierden in de periode midden jaren ’40 tot begin jaren ’70 van de vorige eeuw. De selectie van de paperbacks werd verder ingeperkt door zijn keuze voor non-fictie en educatieve titels en het bewust selecteren van ontwerpstijlen waarin vooral ornamentele of geometrische abstracties worden gebruikt. Voorafgaand aan de tentoonstelling werd Raats boek An Inquiry Into Meaning and Truth and More gepubliceerd, een voorbeeld van een zogenaamd egghead-boek. De term is ‘een kwinkslag naar het “intellectuele” karakter, de ambitie en veronderstelde kwaliteit van het product,’ aldus John C. Welchman, een Amerikaanse hoogleraar kunstgeschiedenis die een begeleidend essay heeft geschreven bij het boek. In het essay bespreekt Welchman
hoe Raats werk een intermediaire functie heeft tussen de geschiedenis van abstracte schilderkunst enerzijds en visuele constructies anderzijds. Mocht je op dit punt de notie zijn kwijtgeraakt dat Raat een kunstenaar is: uiteindelijk werden de bevindingen vertaald naar krachtige beelden die de lading van het voorafgaande onderzoek
ruimschoots dekken.

Deze onderzoekende manier van werken kenmerkt het werk van Raat en loopt als een rode draad door zijn oeuvre. Zelf noemt hij het zijn conceptuele grondhouding, die bestaat uit het opnieuw contextualiseren van bestaande beelden en het manipuleren van hun betekenissen. Wanneer hij vertelt over het onderzoek naar de
beeldtaal van de omslagen van de paperbacks, valt het woord slipstream. Raat past dit verschijnsel toe op de ontwikkeling van beeldtaal: “De traditionele avant-garde doet als het ware een suggestie waarop minder vooruitstrevende of succesvolle kunstenaars of designers er mee aan de slag gaan. Deze grotere groep is uiteindelijk verantwoordelijk voor het verder ontwikkelen van de beeldtaal en geeft een beweging vlees op de botten.” Om dit proces te illustreren geeft hij de ontwikkeling in de mode als voorbeeld: “Eerst zie je een bepaalde stijl op de catwalk en een aantal jaar later hangt een destillaat daarvan bij de H&M, bedoeld voor algemene consumptie. Dat is het moment waarop het experiment en het radicale denken omslaan in conventie en
toepasbaar worden.”

Raat zegt vooral geïnteresseerd te zijn in dat proces; in de omslag van radicaliteit naar conventie. Hij gebruikt bestaande tradities en dogma’s om zijn eigen werk vorm te geven. Raat noemt dat de grammatica van beelden. Echter, hij beschouwt zichzelf niet direct als een creërend kunstenaar: hij noemt zijn creatieve proces liever
‘fabricerend’. Heel pregnant komt het gebruik van de grammatica van beelden tot uiting in het feit dat hij jarenlang met plastic tape werkte, naar eigen zeggen om het historische gewicht dat schilderkunst met zich meebrengt van zich af te schudden. Door verschillende soorten tape op elkaar te leggen, verwees hij naar de klassieke techniek van het gelaagd schilderen uit de schilderkunst. Tegelijkertijd kon hij die gelaagdheid ook laten zien omdat de tapes transparant waren. Deze combinatie van gelaagdheid en transparantie vormt een belangrijk uitgangspunt in Raats werk.

Wanneer ik hem vraag naar de aard van zijn kunstenaarschap, zegt Raat het steeds meer te beschouwen als een beeldende vorm van onderzoeksjournalistiek in plaats van het bedrijven van concrete, scheppende kunst. Hij voelt zich geen medium dat met zijn werken een ‘hogere, ongrijpbare wereld’ toont. Raats uitspraak doet denken
aan Camiel van Winkels De mythe van het kunstenaarschap, een boek waarin ook over demystificatie wordt gesproken. Raat demystificeert zijn kunstenaarschap eigenhandig en dat maakt hem sympathiek. Transparant, zo u wilt. Hoewel gezegd kan worden dat zijn onderzoek voorafgaand aan zijn werk geïnspireerd wordt door
wetmatigheden, lijkt hij zelf de dogma’s te omzeilen. Ik begrijp hem nog beter als ik denk aan de postconceptuele kunstenaar, eveneens geïllustreerd door Van Winkel. Want hoewel Raat een sterk onderzoekende houding heeft ten aanzien van zijn werk, is het resultaat vooral visueel sterk. Dit in tegenstelling tot zijn collega’s uit de jaren ’60, bij wie het meestal bij ideeën bleef. Hoewel Thomas Raat nog tot de jonge kunstenaars wordt gerekend, ervaar ik zijn zienswijzen als gerijpt. Voor de romantici onder ons kan het ontnuchterend zijn, maar Raats houding werkt verfrissend.