Populistischer dan ooit

Irene de Craen

Amper twee en een half jaar na de demonstraties op het Malieveld en de breed gedragen gevoelens van verontwaardiging en afschuw over de plannen van Halbe Zijlstra, wordt nu duidelijk hoe de neoliberale retoriek is doorgedrongen tot ver in de gelederen van de culturele sector. Tot mijn verbazing voer ik de laatste tijd gesprekken met kunstenaars die lijken te denken dat ze al die jaren met hun rug naar het publiek hebben gestaan en las ik onlangs in een missiestatement van een kunstenaarsinitiatief dat het zich richt op ‘bewezen professionaliteit’. Als klap op de vuurpijl werd vorige week in twee recensies van de Prix de Rome in NRC Handelsblad en De Volkskrant door vooraanstaande kunstcritici koningin Máxima aangehaald als maatstaaf voor de beoordeling van de tentoonstelling in De Appel. Nog even en we kunnen in de pers lezen wat Henk en Ingrid er van vinden.

In beide teksten wordt gebruikt gemaakt van een polariserende populistische argumentatie waarbij volksvriend (Máxima) tegenover volksvijand (onbegrijpelijke kunst) wordt gezet. Nog ernstiger is het dat in beide stukken gesuggereerd wordt dat de koningin de kunst in kwestie niet zal kunnen bevatten. Als officieel afgevaardigde wordt zij opgevoerd als de stem van het volk en dat snapt dergelijke conceptuele kunst niet. Intellectualiteit wordt weggezet als iets negatiefs, iets dat zich onderscheidt van het ‘gewone volk’ en om die reden niet juist is.

Het is niet mijn doel om kritiek te leveren op het werk van de door mij gewaardeerde kunstcritici. Wel wil ik een kanttekening plaatsen bij de gebruikte retoriek die blijkbaar ook in de kunstwereld gangbaar is geworden en symptomatisch voor een zorgelijke alomtegenwoordige denktrant waarin marktwaarde en het dienen van de belangen van ‘het volk’ leidend zijn. Veelzeggend zijn de twee laatste zinnen van het stuk in De Volkskrant: ‘Dient dit sektarische feestje het belang van de hedendaagse kunst? Of wordt de kloof met het publiek zo alleen nog maar groter?’ Het belang van de kunst wordt kortom gelijkgesteld aan de toenadering tot het publiek.

In het verleden werd de kunstwereld nog gezien als een maatschappelijke voorhoede. En er is een tijd geweest dat alle ogen op Nederland en Stedelijk Museum Amsterdam waren gericht, maar die progressieve voorbeeldfunctie hebben we reeds ver achter ons gelaten. Nog pijnlijker is dus dat de populistische retoriek te vinden is in een bespreking over de Prix de Rome die als doelstelling heeft jonge beeldend kunstenaars aan te moedigen in hun ontwikkeling. Ontwikkeling waarvan de huidige politiek vindt dat de verantwoordelijkheid bij het individu ligt. Een positie die de reden is van de grote kortingen bij postacademische opleidingen waardoor deze nog steeds hun toekomst niet zeker zijn. Om die reden is het juist van groot belang dat een prijs als de Prix de Rome er (nog) is en is het zelfs buitengewoon belangrijk dat de deelnemers geen werk hebben geproduceerd dat het publiek en de markt op de eerste plaats zet. Dat zij niet zijn bezweken onder de druk van Den Haag. Hermetisch of niet, de Prix de Rome is daarmee nog een van de weinige plekken waar kunstenaars zich een conceptuele vrijruimte kunnen toe-eigenen en een kans maken (weer) deel uit te maken van de voorhoede van de maatschappij, ook al kan die maatschappij zich er niet meteen in herkennen.

De betreffende retoriek is wijder verbreid en duidt op een omslag in het denken binnen de culturele sector waarmee de kunst ondergeschikt wordt gemaakt aan de politieke agenda waartegen we nog niet heel lang geleden hard hebben gevochten. Door zo graag te willen voldoen aan de nieuwe  kwaliteitsoordelen met betrekking tot publieksbereik en ondernemerschap, zijn we de werkelijke belangen en waarden van hedendaagse kunst voorbijgeschoten. En als er dan uiteindelijk helemaal niets meer over is van de autonome positie van kunst in onze maatschappij omdat deze continue, ook door de kunstsector zelf, wordt weggezet als hermetisch en afstandelijk, dan hoeft de politiek bij de volgende bezuinigingsronde zich geen zorgen te maken om schreeuwende menigten op het Malieveld, want wat valt er dan nog te verdedigen?

Wie de Prix de Rome ook mag winnen dit jaar, laten we in hemelsnaam als kunstsector voor onszelf nadenken, onze eigen waarden en richting bepalen, in de hoop dat in de toekomst de politiek een voorbeeld neemt aan de kunstwereld, en niet andersom.

Dit essay is een Weerwoord van Platform Beeldende Kunst. ’Weerwoord’ is een initiatief van Platform BK en geeft richting aan het debat rondom kunst en cultuur door snel in te springen op het huidige kunstbeleid en berichtgeving over kunst in de media. Irene de Craen (1980) is oud-redacteur van Tubelight.