Free your fingers

Noor Mertens
Koen Taselaar

Koen Taselaar in gesprek met Noor Mertens.

Koen Taselaar (Rotterdam, 1986) staat bekend om zijn werken op papier waarbij hij het papier, variërend van flyerformaat tot meters breed, volledig vult. Door zijn werkwijze ontstaan complexe en gedetailleerde beelden. Tekst en afbeelding of patroon gaan in zijn tekeningen samen op. Een woord of zin kan vanwege het (zelfbedachte) lettertype het begin zijn van een tekening. Taselaar speelt een spel met de betekenis van taal, met fouten, toevalligheden en expres aangebrachte wijzigingen. Dikwijls ontstaat zijn werk in series, zoals Imaginary Bands (2012), een serie tekeningen op flyerformaat voor fictieve bands als The Half Ways, The Ninety Sevens Power Party en The Paper Beings. Patronen, soms over elkaar heen getekend of gedrukt, creëren optische illusies. Ook maakt Taselaar collages van meerdere kleinere, soms mislukte tekeningen die hij in een groter geheel plaatst en er lang genoeg mee schuift tot een nieuwe compositie ontstaat.

If You Don’t Then You Won’t, de titel van Taselaars solotentoonstelling in 2014 bij galerie Vous etes ici, is typerend voor zijn werkwijze: centraal staat het uitproberen, het bekijken van de mogelijkheden van een bepaald materiaal of medium. Zo werkte hij in 2013 een maand bij het Amsterdams Grafisch Atelier, waar hij experimenteerde met de techniek van het zeefdrukken. Hij benutte de zeefdruktafel(s) als schetsboeken, waarbij hij verschillende patronen met en over elkaar combineerde. Daarnaast werkte hij in deze periode samen met de Rotterdamse kunstenaar Wouter Venema. Stukken papier, tekeningen, vervormde foto’s en patronen gemaakt in Photoshop drukten zij over elkaar heen, een proces dat ze zelf ‘visueel jammen’ noemden. Het leidde tot een rijke serie zeefdrukken waarbij een spel gespeeld wordt met patronen, doorkijkjes en overdruk zonder dat beide kunstenaars hun eigen handschrift verloren. Voor Tubelight maakte hij een tekening waarin tekst zowel vorm is als betekenis geeft. De tekst is geschreven in Opperlands, Nederlands met vakantie, zoals schepper Hugo Brandt Corstius uitlegt in Opperlandse taal en letterkunde (1981). ‘Opperlandse woorden en zinnen zien er op het eerste gezicht net zo uit als Nederlandse woorden en Nederlandse zinnen. Maar Opperlands is dan ook bedoeld voor het tweede gezicht.’ Taselaar heeft de namen van bekende en minder bekende kunstgoden vertaald in het Opperlands. U kent ze toch wel, Kartin Mippenberger, Pigmar Solke en Mordon Gatta Clark?

 

Noor Mertens: Die lijst met kunstenaarsnamen: is het een persiflage op ‘top tiens’ en lijstjes met absolute ‘kunstgoden’?

Koen Taselaar: Het is inderdaad deels een Opperlands taalspel en deels een persiflage op de namen van zogenaamde kunstgoden. Er zitten persoonlijke favorieten bij, maar door de namen lichtelijk aan te passen kan er net zo goed een goede, nieuwe naam ontstaan. De keuze om oude kunstgoden in de lijst op te nemen is meer een begrenzing om in het verzinnen van nieuwe namen niet door te slaan. Plus die namen kunnen tegen een stootje. De lijst met namen is een motief dat ik vaker inzet. De blokjes dienen als achtergrond, het refereert naar het droedelachtige opvullen van blokjes in een schrift. Voor mij past dat wel bij het maken van lijstjes.

 

Je profileert je nu hoofdzakelijk met tekeningen. Heb je altijd getekend?

 Vroeger tekende ik veel en ik ben ook met een aantal tekeningen op de Willem de Kooning Academie aangenomen. Eenmaal op de academie heb ik verschillende media uitgeprobeerd. Ik maakte een tijdlang filmpjes, bijvoorbeeld van schildpadden die ik vervolgens versneld afspeelde, waardoor ze heel snel rondliepen. Ik vraag me af of dit nog verband houdt met mijn huidige werk (lacht). Vervolgens ben ik gaan schilderen en daarna gaan tekenen. Ik kreeg altijd het commentaar: ‘Het is wel goed maar er zit veel te veel in.’ Blijkbaar wilde ik te veel uitproberen in één werk. Ik besloot om geen kleur meer te gebruiken en alleen nog zwart-wittekeningen te maken. Hier is de serie Imaginairy Bands uit voortgekomen.

 

Maakte je deze serie met het idee in het achterhoofd dat een flyer fictief is?

 Ja, maar ook omdat de flyer kan dienen als een soort format en muziek, beeld en tekst met elkaar combineert. Een inspiratiebron hiervoor is de singer-songwriter Jonathan Richman, een zanger die liedjes maakt over heel eenvoudige dingen. Het gegeven dat je rondom iets heel simpels een lied kunt bouwen vind ik heel mooi. Dat nam ik als uitgangspunt voor deze serie.

 

Het startpunt was dus de fictieve bandnaam met de bijbehorende sfeer.

 Precies, en bij deze naam maakte ik een beeld. Toen ik bijvoorbeeld met kunstenaar Marijke Appelman in Berlijn was, baseerde ik de teksten op de namen van tweedehandswinkels. Het is wat flauw en een soort inside joke, maar ik wil ermee zeggen dat ik de tekst baseerde op datgene wat ik om mij heen zag.

 

Tekst is een belangrijk motief in jouw werk, niet alleen vanwege zijn betekenis, maar ook door de verschillende vormen die het op papier kan aannemen.

 Tekst fungeert in mijn werk inderdaad als ‘vormgever’. Ik ben een beetje dyslectisch, waardoor mijn tekst steeds onleesbaarder is geworden. Ik heb geleerd om genoegen te nemen met spelfouten en deze ook in te zetten in mijn werk. Zelfs als een zin niet klopt, kan hij nog steeds heel mooi zijn. Tekst geeft je de mogelijkheid om met 26 verschillende vormen te werken. Ik vind het heel aantrekkelijk aan een tekst dat je er een beeld mee kunt oproepen.

 

Je hebt ook veel lol met je teksten.

Ja absoluut. In mijn werk zit sowieso veel lol. De tekst komt altijd als eerste en wanneer ik die heb neergezet, heb ik daarmee ook een vorm neergezet. Met die vorm kan ik verder werken. Het is een proces van zoeken en uitproberen. Soms kun je uren priegelen op een detail dat later weer mislukt. Het is een soort dominospelletje, waarbij je iets omgooit en verder probeert en klooit.

 

Op den duur, zo lijkt me, ben je je bewust van dit werkproces en kun je het naar je hand zetten.

Precies, en dan durf je meer, ga je verder in het kiezen van je materialen en vormen. Het hoeft niet per se meteen te lukken. Het idee dat je in eerste instantie hebt hoeft niet perfect te worden uitgevoerd. Het gaat stap voor stap. Wanneer ik iets laat vallen komt er weer wat anders uit, dat ook goed kan zijn. Terwijl het mij opvalt dat zowel op de academie als daarbuiten het werkproces niet altijd gewaardeerd wordt. Het maken van uren, het uitproberen, ook daarin mag je wel lol hebben. Het is feitelijk het enige waar je op terug kunt vallen, er is niets anders. Ik maak veel uren, dikwijls zonder resultaat. Mislukte tekeningen plak ik daarin [wijst naar een groot collagewerk]. Wanneer ze in een andere context worden geplaatst worden ze soms beter.

 

Onlangs heb je een museumruimte met jouw werk ingericht in het Stedelijk Museum Schiedam, als onderdeel van je nominatie voor de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. Die presentatie ziet eruit als een installatie.

Dat klopt, ik zie het als een verlengde van mijn tekeningen, als tekenen in de ruimte. Je zou de tentoonstelling een compositie kunnen noemen, het gaat om het geheel. Naast tekeningen, enkele zeefdrukken, risoprints en een grote stalen lettersculptuur heb ik aan de presentatie schilderijen toegevoegd. Dat heb ik gedaan om in lagen te kunnen werken. Als ik alleen tekeningen zou ophangen wordt de ruimte een soort ‘mat’. De kleine geschilderde houten panelen die ik bij elkaar op de grond heb geplaatst zie ik als geschilderde props. Ik twijfel hoe ik ze moet noemen, het zijn een soort sunday paintings, gemaakt door een zondagsschilder. Ik heb nog nooit echt een schilderij gemaakt. Wel heb ik er onlangs één verkocht. De verkoper heb ik laten weten dat hij het werk gerust mocht kopen, maar dat het niet af was. Dat was voor hem geen probleem. Ik beschouw het niet als een werk, het zal ook nooit meer afgemaakt worden. Omdat ik zelf geen boor bij de hand had, moet hij zelf een gat erin boren om het op te kunnen hangen. Dat vind ik een mooi gegeven.

Koen Taselaar is genomineerd voor de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs 2015, t/m 12 april te zien in Stedelijk Museum Schiedam.