Tussen fuik en vangst

Anneke van Wolfswinkel
RHIZOMES & HYDRIDS, tentoonstellingsoverzicht Park, 2015

Het kartonnen bouwsel lijkt nog het meest op een kruising tussen een auto, een grot en een kapel. Binnen ruikt het naar karton en een vage schroeilucht. Het licht dat door de vele ruitjes van rood plexiglas naar binnen valt maakt de betovering compleet. Permeable Body of Solitude (2012) van Rob Voerman is een kunstwerk waarin je een beetje kunt verdwijnen. Door grote ovale geblindeerde ramen kun je, onzichtbaar voor anderen, naar buiten kijken met uitzicht op grote houtskooltekeningen, een bontgekleurd woud van steigers, en een serie vreemde wezens in glazen potten.

Kunstenaarsinitiatief Park vroeg zes kunstenaars om werk te laten zien rond het thema groei. Daarbij waren de kunstenaars vrij om hun eigen keuze te maken; de tentoonstelling is dus niet of nauwelijks gecureerd. Ook met zo’n vrije opzet hoop je dat er toch onderlinge verbanden ontstaan, waardoor het geheel groter wordt dan de som der delen. Dat gebeurt gelukkig ook, al is het slechts gedeeltelijk.

Een groot deel van de ruimte wordt ingenomen door Tumbleweed (2010), een kunstmatig bos gebouwd door Tinka Pittoors. Aluminium steigers vormen de stammen en de bladerkronen bestaan uit bont beschilderde hoekige vormen. Op de bodem van het ‘bos’ liggen papieren bordjes met uitgesmeerde verfklodders, als schilderpaletjes van een kleuterklas. De potten met stekjes in een hoek en de lianen van schakelkettingen maken het woud compleet. Deze vrolijk makende installatie is de blikvanger in de tentoonstelling, waarin verder voornamelijk bruin en zwart de overheersende kleuren zijn.

Tumbleweed vormt een groot contrast met het ingetogen werk van Dieuwke Spaans. Voor haar collages gebruikt ze voornamelijk witte pagina’s uit oude boeken en tijdschriften, met hier en daar een paar regeltjes tekst of delen van foto’s, die vaak nog overschilderd zijn. Soms vermoed je onder de vele lagen papier meer tekst of beeld, maar het blijft verborgen. Het is bijna plagerig om iets zo opzettelijk niet te laten zien. Misschien kijken we wel naar de kleren van de keizer, maar je zou het ook kunnen zien als een koppig, stil protest tegen de onmiddellijke kenbaarheid en de gekmakende transparantie die onze tijd kenmerkt.

Van A. van Campenhout hangt er een grote, samengestelde houtskooltekening. Door de lengte ga je er vanzelf iets narratiefs in zoeken. Het begint kalm, met een stuk wit en dan grijze rechthoeken, dat gaat over in een wirwar aan organische abstracte vormen, om uiteindelijk weer gedeeltelijk te kalmeren met donkere rechthoeken. Het verloop van een droom, een liefde, een heel leven – je kunt erin zien wat je wilt. Pas bij het werk van Karin van Dam begint het sap in de rizomen, de ondergrondse wortels waar ik als kijker naar zoek, weer te stromen. Want net als Rob Voerman en Tinka Pittoors begeeft Van Dam zich op het grensvlak van het kunstmatige en het natuurlijke. De vormen die ze creë‘ert met zwart textiel en draad doen aan visnetten denken, aan fuiken, maar —óó—k aan organismen (schelpen, wieren) die je uit zee zou kunnen opvissen.

Bij Jeroen Kuster is het kunstmatige nauwelijks meer van het natuurlijke te onderscheiden. Hij presenteert zijn ‘organismen’ als onderzoeksmateriaal van een bioloog, uitgestald op planken of in glazen potten, inclusief Latijnse namen. Ze zijn gemaakt van afvalmateriaal, van plastic planten, van iets dat hoe dan ook totaal onherkenbaar is geworden. Je weet niet wat je ziet: is het gevonden of gemaakt? Is het materiaal natuurlijk, zoals een schedel of een schild? Of is het iets kunstmatigs als plastic of keramiek? Ik kijk en kijk, maar kom er niet achter. De organismen van Kusters zijn duidelijk kunstmatig, maar… je weet het nooit! Mischien bestaan ze wel, ergens waar wij mensen nog nooit geweest zijn: de diepste zee, het laatste ongerepte stuk regenwoud.

Dieuwke Spaans en A. van Campenhout vallen er wat buiten, maar tussen de andere vier komt wel degelijk een verhaal op gang. Een verhaal over de mens die – organisch of kunstmatig – de natuur namaakt, of die zelfs nieuwe wezens cre‘ert. Over de mens die bouwt volgens de groeiprincipes van de natuur. In het werk van Voerman, Van Dam, Pittoors en vooral Kuster, zie ik elementen van een denkrichting die ik bij steeds meer kunstenaars, trend forecasters, architecten en ontwerpers terugzie. Ontwerpers onderzoeken de bouw- en groeiprincipes in de natuur, en gebruiken die in hun eigen ontwerpen. Wetenschappers experimenten met het kweken en ‘printen’ van vlees, huid, leer en menselijke organen. De versmelting van technologie en natuur hangt in de lucht, zogezegd, en ook bij deze tentoonstelling is dat voelbaar.

RHIZOMES & HYDRIDS, tentoonstellingsoverzicht Park, 2015