Het honorarium dilemma

Menno Dudok van Heel
Illustratie: Merel Barends. Courtesy Platform BK

Zoals in het essay Als starter in de stagecarrousel (TL #98, pp. 6-8) al wordt genoemd, maskeert de kunstenaar het probleem van een te laag honorarium door zijn gedrevenheid. Ook al is er geen geld, de kunstenaar blijft produceren. Daar moet verandering in komen vinden Ad de Jong, Janneke van der Putten, Ella Derksen, Steven ten Thije en Irene de Craen die onder leiding van Rune Peitersen met elkaar in gesprek gaan.

Naar aanleiding van twee onderzoeken uit 2014 die overkoepelend overlegorgaan BKNL heeft laten uitvoeren, heeft ook de Sociaal-Economische Raad (SER) zich over de materie gebogen. SER-voorzitter Mariëtte Hamer sprak in reactie op dit rapport haar zorgen uit en recentelijk heeft het ministerie van OCW haar medewerking toegezegd en 2 miljoen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de financiële positie van kunstenaars.

BKNL pleit ervoor om één derde hiervan beschikbaar te stellen voor kunstenaarshonoraria. In de rapporten van BKNL worden aanbevelingen aan zowel de kunstenaars als organisaties gedaan. Het lijken soms open deuren die voortkomen uit verschillen in zakelijke professionaliteit, zowel bij de instellingen als de kunstenaars. Het idee van de tentoonstelling als visitekaartje en gouden sleutel tot succes heerst nog steeds alom maar blijkt niet waar te zijn. Slechts één op de tien kunstenaars zegt hier financieel baat bij te hebben. Iedereen in de zaal is het over de noodzaak tot verbetering van kunstenaarshonoraria eens. Het is toch te gek voor woorden dat het gemiddelde inkomen van de kunstenaar ver onder het minimumloon ligt? Kunstenaars hebben ons gebracht tot de welvaartsstaat waarin wij leven.

Aan het begin van het debat wordt er gesproken over een nieuwe benadering, losstaand van de geldende conventies. Toch zijn de richtlijnen die in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk worden toegepast leidend tijdens het gesprek. Deze richtlijnen geven handvatten voor de beloning van kunstenaars. Het Deense model neemt daarbij de verzekeringswaarde van het tentoongestelde kunstwerk als uitgangspunt en het Britse model kijkt naar de financiële draagkracht van de instelling. Maar hoe gaat het op dit moment in Nederland?

De toon wordt gezet door Ella Derksen (freelance curator). Zij zorgt ervoor dat het kunstenaarshonorarium net als haar eigen vergoeding in de projectbegroting zit. Is dit niet het geval, dan stopt Derksen direct met de klus. Als richtlijn gebruikt ze de percentageregeling beeldende kunst bij rijksgebouwen. Deze door de rijksbouwmeester gehanteerde regeling neemt een percentage dat maximaal 30% uitmaakt van het totale kunstbudget bij een bouwproject. Het klinkt simpel maar dat is het niet. Tentoonstellingen hebben een tijdelijk karakter. De kunstwerken gaan meestal weer terug naar de kunstenaar en de tentoonstellingsbudgetten zijn doorgaans maar een fractie van de budgetten die de Rijksgebouwendienst initieert.

De vraag naar een richtlijn vanuit de institutionele hoek wordt bevestigd door Steven ten Thije (Van Abbemuseum) en Irene de Craen (Hotel Maria Kapel). Beide instellingen hanteren nu al een kunstenaarshonorarium maar hebben geen duidelijk beleid om de hoogte van het honorarium te bepalen. Ook de directeur van KAdE, Robbert Roos, mengt zich in de discussie. Hij heeft het Deense model als richtlijn gebruikt maar vergat in zijn rekensom dat het honorarium per maand betaald moest worden.

Kunstenaar Ad de Jong herkent zich niet in het bovenstaande. Sterker: hij is nog nooit betaald voor een tentoonstelling. Maar nog een regeling in de vorm van een nieuw te ontwikkelen richtlijn, daar ziet De Jong geen heil in. De richtlijn zou de autonomie van de kunstenaar aantasten en daarom pleit hij voor een fonds voor en door kunstenaars om hun autonomie te waarborgen. Dit is vergelijkbaar met het Deense systeem dat een potje voor de kunstenaarshonoraria heeft dat niet voor andere doeleinden mag worden aangesproken.

Gaandeweg komen er meer reacties vanuit de volle zaal naar voren. Jan Banning noemt de aansporing van de overheid om als kunstenaar te ondernemen een fabeltje. Waar de kunstenaar eerst een negatief antwoord op zijn gevraagde honorarium kreeg, bleek dit na onderbouwing van zijn vergoeding toch beschikbaar. Zodra het belang van kunst wordt aangetoond, wordt er geld voor vrijgemaakt. Hans van Houwelingen deelt deze mening: “Het is heel belangrijk dat de sector zich dominant gaat opstellen in plaats van afhankelijk”. Wie zich afhankelijk opstelt, wordt volgens Van Houwelingen namelijk ook zo gehonoreerd. In de retoriek van de sector moet de overheid van het belang van kunst worden overtuigd.

Wat in de discussie mist, zijn initiatieven die buiten de gebaande paden gaan. Rune Peitersen noemt die optie aan het begin van de avond wel, maar er is niemand die met experimentele ideeën over de brug komt. Een richtlijn voor het kunstenaarshonorarium is een eerste stap en wellicht een overgangsfase tot we nieuwe modellen vinden die het onverenigbare – geld en kunst – zullen samensmeden.

Debat: Wie betaalt de kunstenaar? op 9 februari in Casco, Utrecht.