Helden van de tegenzin

Maaike Lauwaert
Filminstallatie op Manifesta 7 van Mobile Academy, NIGHT LESSON 1: JOSEPH VOGL: ON HESITATION (foto: Hannah Buratowsky)

Mensen die aarzelen voor ze antwoord geven op een vraag, die niet snel uit hun woorden komen, die soms niet weten wat ze moeten kiezen. We zetten ze makkelijk weg als karakterloos en met een gebrek aan daadkracht. Diegenen die snel reageren en kunnen beslissen, altijd een antwoord klaar hebben, weten wat ze willen, appreciëren we juist. In het essay Über das Zaudern herwaardeert de Duitse filosoof Joseph Vogl de ruimte tussen handelen en niet handelen: de ruimte van het aarzelen. Het belang van deze heroverweging van aarzelen als een positieve daad is groot, niet alleen binnen het domein van de filosofie, maar ook binnen de kunsten, de politiek en het bedrijfsleven. Vogls pleidooi verdient de aandacht, omdat het een alternatieve strategie aanreikt waarin de pauze, de heroverweging en het bevragen een centrale plaats krijgen.

Ik hoorde Vogl over aarzelen praten tijdens Manifesta 7 in 2008, toen het Berlijnse Mobile Akademie video’s van gesprekken met hem op de gevel van het voormalige postkantoor in Trento projecteerde. In een e-mail interview legde ik hem nog een aantal vragen voor. Ik vroeg hem bijvoorbeeld wat het verschil is tussen aarzelen en twijfelen, twee daden die op het eerste gezicht toch sterk op elkaar lijken. Vogl: ‘Wanneer men twijfelt zijn de redenen en motieven om iets wel of niet te doen verzwakt, kwetsbaar of moeilijk te herkennen.’ Het ontbreekt de twijfelaar dus aan voldoende of aan de juiste argumentatie om een besluit te nemen. ‘Wanneer men aarzelt, daarentegen, treedt de vertraging juist op door een overschot aan (goede) redenen en motivaties. Het aarzelingsprobleem bestaat er uit dat men moet kiezen tussen sterk gemotiveerde argumenten terwijl men nog (niet) klaar is om te kiezen.’

Aarzelen wordt in onze huidige cultuur gezien als een vorm van wilsverzwakking: ‘Aarzeling is in onze westerse traditie altijd geschaard aan de kant van besluiteloosheid. Het werd daarbij gediskwalificeerd als een grillige daad die het werken als zodanig frustreert.’ Ook nu veroordelen we ‘onproductiviteit, verstrooidheid en gebrek aan motivatie.’ Het bijzondere aan Vogls essay is dat hij de ruimte van het aarzelen een eigen analytische kracht toekent en daarmee een alternatief biedt voor een cultuur en politiek gedomineerd door actie, snel handelen en het benutten van kansen.

De analytische kracht van aarzelen zit in de tegenbeweging van deze daad ’tegen de hardheid van wereldsituaties, tegen het onherroepelijke van oordelen, tegen het definitieve van oplossingen, tegen de bepaaldheid van consequenties, tegen de duur van wetmatigheden en het gewicht van resultaten.’ In een cultuur gedomineerd door de wetten van actie is aarzeling meer dan het gebrek aan beweging. De aarzelaar is in Vogls optiek een held van de tegenzin: Aarzeling begeleidt de imperatief van actie en prestatie als een schaduw, als een destructieve tegenstander.’ In aarzelen krijgt het probleem van beslissingen nemen namelijk een bepaalde vorm, toont het zich en wordt het dus zichtbaar gemaakt. Aarzeling vraagt om een herziening en is doordrongen van het besef dat elk antwoord en elke oplossing altijd nieuwe vragen en problemen omvat die ook weer beantwoord en opgelost moeten worden. Aarzelen vraagt naar de ‘gevolgen van handelingen en naar de gevolgen van deze gevolgen, naar het onontkoombare van handelings- en reactieketens.’

Het boek neemt de lezer mee langs een geschiedenis van notoire literaire aarzelaars, van de Griekse tragedie Oresteia van Aeschylus en Friedrich Schillers trilogie Wallenstein naar Herman Melville’s novelle Bartleby, the Scrivener en het werk van Franz Kafka en Robert Musil. Deze ‘aarzelfiguren, atleten van de wankeling’, vervullen een programmatische functie in de negentiende-eeuwse literatuur. ‘Deze figuren ontstaan vanuit een soort dronkenschap van het willen, met toenemende inspanning weigeren ze om – om het even wat – te zijn of te doen, of om te geloven dat ze iets weten.’ De literaire aarzelaars belichamen een onderzoeksprogramma waarin het ‘gebaar van het in vraag te stellen’ systematisch wordt onderzocht. Aarzelen, bevragen en het inlassen van pauzes zijn in de literatuur, maar ook in de beeldende kunst een analytische methode van wat men het aarzel-discours zou kunnen noemen. Kunstenaars zullen, al dan niet bewust, de daad van het aarzelen voelen dan wel toepassen. Net als de aarzeling kan kunst een tussenruimte creëren die zich bevindt tussen het handelen en het niet-handelen, die een tegengebaar belichaamt in het aanzicht van consequentiezucht en een toenemende hang naar slagvaardigheid. Kunst kan, evenals het aarzelen, ons voeren ’tot aan de rand van een wereld die aan het ontstaan is en over wiens mogelijk verloop en toekomst nog geen beslissing genomen is.’

Wat me aanspreekt in het werk van Vogl is niet alleen zijn virtuoze schrijfstijl, de souplesse waarmee hij zich van taal en concepten bedient, woorden en concepten creëert als er geen zijn voor wat hij wil zeggen. Ook de kern van zijn betoog overtuigt: aarzelen is in een door economische wetmatigheden gedomineerde wereld een belangrijk instrument dat een pauze inlast, vraagt naar de gevolgen van gevolgen en ons dwingt beslissingen, antwoorden en oplossingen te herzien, te heroverwegen. We zouden dus allemaal wat vaker moeten aarzelen, de daad van het aarzelen serieuzer moeten nemen en vooral de aarzelaars om ons heen niet langer met argusogen bekijken, maar ze herkennen als helden van een tegenbeweging.

Joseph Vogl
ÜBER DAS ZAUDERN

Diaphanes Verlag
ISBN 978-3-03734-020-2
€ 12,00 / 128 p.