Bram Ieven in gesprek met Daan Gielis
Bram Ieven: Wij kennen elkaar inmiddels ruim tien jaar, maar toen ik je leerde kennen was je nog niet actief als kunstenaar. Je maakte muziek en je zat diep in de lokale skateboarding en hardcore underground scene. Je was de zanger van een populaire hardcore band. Tijdens de voorbereiding van dit gesprek dacht ik: de thema’s en de sfeer waar je in je beeldend werk mee speelt, waren in die scene(s) ook aanwezig. Heb je daar weleens over nagedacht?
Daan Gielis: Toen ik begon te studeren was mijn band mijn voornaamste bezigheid en interesse. Wij hadden het geluk dat hardcore net op een hoogtepunt zat in België. Het enige dat me in die periode boeide was agressie tegenover wat toen voor mij ‘de standaard’ was. En in de autonome undergroundscene van hardcore waren agressie, snelheid en een hoog energetisch gehalte belangrijke kenmerken.
In mijn eerste echte werken probeerde ik die energetische en agressieve sfeer van samenhorigheid over te zetten naar beeldende kunst. Dat was nieuw voor mij. Die agressieve sfeer had een doel: tijdens shows werd het publiek zodanig opgepompt dat er een beleving ontstond die ‘echt’ leek te zijn. Echt als in: authentiek. Je werd zodanig in de ervaring getrokken dat wat je meemaakte alleen al daarom waardevol was, je kreeg het gevoel dat er iets gedeeld werd dat er werkelijk toe deed, dat er echt iets belangrijks gebeurde. Simpele mimesis of vertaling is natuurlijk helemaal niet mogelijk, maar ik wilde weten wat er gebeurt wanneer je die initiële spark omzet naar een andere medium, of re-ensceneert in een andere artistieke context – dat leek me boeiend en dat blijf ik opzoeken.
BI: Ik heb bij jouw werk echter het gevoel dat je een sfeer zodanig ensceneert, dat ze een soort van herinnering of droom wordt waar ik als kijker geen directe toegang meer toe krijg. Een beetje zoals wanneer je wakker wordt na een heftige droom: je probeert het gevoel vast te houden, maar het is al te laat, het verdwijnt uit zicht… Met dat effect lijk je te spelen in Hold me in your arms and never let me go (2014) door gedempte muziek te laten klinken uit een rokerige en volledig verduisterde witte BMW, en in Fuk U Too (2019) door de kijker alleen toegang te geven tot die indringend atmosfeer via een piepklein kijkgaatje. Welke functie heeft dat spel van een indringende sfeer oproepen en de kijker tegelijkertijd de toegang daartoe ontzeggen in jouw werk? Waarom doe je dat?
DG: Het geloof dat ik aanvankelijk in hardcore had, verloor ik vrij snel toen het besef kwam dat die ervaring ook helemaal niet “echt” is, toen ik begon te ervaren dat je nooit echt in het centrum van die ervaring kan zitten. Dat is iets wat me heel lang heeft gefrustreerd. Maar wat ik recent heb beseft, is dat die frustratie op zich waardevol is. Ze zorgt voor steeds weer nieuwe impulsen, steeds weer nieuwe pogingen en uiteindelijk voor groei en vooruitgang. In mijn werk probeer ik de kijker naar binnen te lokken met een belofte van sfeer, zonder die belofte ooit echt in te lossen. Zo probeer ik die ervaring van milde frustratie op te roepen, omdat die ervaring volgens mij bijzonder boeiend is. Op die manier ontstaan immers weer eindeloos veel nieuwe mogelijkheden, terwijl er juist benadrukt wordt dat we nooit tot de kern kunnen komen.
We kunnen volgens mij enkel dichtbij die kern proberen te komen door middel van taal, kunst, muziek, etc. De mogelijkheid om iets te beschrijven of op te zetten houdt ons als mensen in stand, maar tegelijkertijd is ze niet adequaat en maakt ze dus zichzelf kapot. Dat mechanisme lijkt overal in terug te komen en het is komisch maar we hebben die contradictie nodig om te blijven bestaan, het is de kern van onze menselijkheid.
BI: Dat mechanisme komt overal terug, zeg je, en dat herken ik zeker in jouw werk. Het tegelijkertijd oproepen en teniet doen van een sfeer, het openen en weer sluiten van een mogelijkheid, dat zie ik heel sterk terug in je recentste werken, zoals Happy Sad (2019) en Mama, je hoeft niet te huilen (2019), waarin je het generische taalsysteem van emoji’s onderzoekt.
DG: Dat zijn de persoonlijkste werken die ik tot nu toe heb gemaakt. Ik vind het boeiend om over het persoonlijke na te denken binnen de kunstwereld. Het persoonlijke geeft de mogelijkheid om je eigen taligheid onder de loep te nemen. Je vertrekt vanuit je eigen ervaring van de wereld via een microverhaal dat gedeeld wordt met een groep andere mensen. Op dat moment maak je een deel van jezelf publiek. Maar door het te koppelen aan de nietszeggende taal van emoji – het persoonlijke is er wel maar ook weer niet.
BI: Er zit niet alleen een persoonlijk verhaal in die werken, maar ook een eigen kijk op lichamelijkheid. Volgens mij was lichamelijkheid altijd al wel belangrijk in jouw werk. Ik bedoel: als zanger van je band zocht je al de grenzen op van de lichamelijke uitputting en je eigen ervaring met ziekte en lichamelijk ongemak heeft misschien altijd op de achtergrond gespeeld in het maken van nieuw werk. Maar ik heb ook de indruk dat je daar de afgelopen jaren nadrukkelijker mee aan de slag bent gegaan. Hoe zie jij dat?DG: Lichamelijkheid is een van de belangrijkste frustraties en dus ook een belangrijk startpunt voor werken en opvattingen. Het is de manier waarop je in de wereld beweegt en actief bent. Het heeft dus ongelofelijke implicaties op de manier waarop je je verhoudt tot de wereld. Ik besef ook steeds meer hoezeer een individueel lichaam verweven is met sociale en culturele structuren en daardoor onder enorme druk kan komen te staan: ik denk aan racisme, maar ook aan ziekte en het wel of geen toegang hebben tot een zorgverzekering, aan de lichamelijke impact van armoede, en zo verder. Die kijk op lichamelijkheid vormt voor mij het materiaal om in mijn kunst kritisch te kijken naar onze maatschappelijke structuren en onze rol daarin.
Daan Gielis (1988) is kunstenaar. Hij woont en werkt in Antwerpen, België. In de tentoonstelling You Won’t Get What You Want onderzoekt hij de nauwe connectie tussen tegenstrijdige gevoelens en ervaringen: het samenvallen van geluk en teleurstelling, gefrustreerde verlangens die zelf weer tot nieuwe verlangens leiden, een underground cultuur die authentiek blijft terwijl ze zichzelf in de uitverkoop zet.
Bram Ieven (1979) is filosoof. Hij is universitair docent aan het Leiden University Centre for the Arts in Society. Zijn onderzoekt focust op Nederlands communisme, De Stijl en Nederlandse literatuur in een geglobaliseerde wereld. Hij woont in Utrecht.